De Swollenaer

Vrijdag, 22 augustus 2025

Nieuws uit Zwolle en omstreken

Historie krijgt een sociaal gezicht in boek over Zwolse weeshuizen

Historie krijgt een sociaal gezicht in boek over Zwolse weeshuizen
Foto: Collectie Historisch Centrum Overijssel
Redactie: Christiaan Schutte

WIPSTRIK – Gégé Callenbach heeft een boek geschreven over de historie van de Zwolse weeshuizen. Met een achtergrond in de sociale geschiedenis voelde hij zich tijdens zijn zoektocht naar informatie als een vis in het water. Bij weinig onderwerpen zullen historie en sociale aspecten zo nauw met elkaar verweven zijn als bij dit onderwerp. Het resultaat is een kroniek over een stuk Zwolse geschiedenis dat in deze vorm nog ontbrak.

“Best vreemd”, constateert Callenbach. “Het Burgerweeshuis is een van de oudste charitatieve instellingen van de stad, maar veel is er niet over geschreven.” Wat het boek ‘De Stedelijke Zwolse weeshuizen 1550 – 1970 (Stevichheit om te leren gaen)’ historisch interessant maakt, is dat de relatie tussen stadsbestuur en de weeshuizen uitgebreid aan bod komt. Dat geldt ook voor de armenzorg en hoe deze drie zich tot elkaar verhielden in de loop der tijd. Een gedachte die zich opdringt in een gesprek met Callenbach is dat Nederland best een lange en goede traditie heeft als het gaat om (sociale) zorg. In navolging van andere steden bracht Zwolle in de zestiende eeuw de verantwoordelijkheid voor wezen onder bij het stadsbestuur. Er is qua correspondentie tussen stadsbestuur en weeshuis interessante documentatie uit de negentiende en twintigste eeuw bewaard gebleven.

Orde en belang

Callenbach stelt dat de relatief goede zorg voor weeskinderen werd ingegeven door zowel pragmatisme als goede bedoelingen. “Het stadsbestuur hechtte aan openbare orde en veiligheid in de stad en wilde zogezegd geen kinderen opleiden tot bedelaar. Het besef dat je jongeren het beste helpt met scholing en werk was er al vanaf de zestiende eeuw. De belangen van de kinderen zelf werden serieus genomen.” Een noviteit die de weeskinderen meer perspectief gaf, was de mogelijkheid om buiten het gilden-systeem van meester-leerling een ambacht te leren. In een enkel geval kreeg een weeskind nog een extra steuntje in de rug. Illustratief is het verhaal van de jongen die te ‘zwakke benen’ had voor de uitoefening van een ambacht. Hij mocht theologie gaan studeren onder het mom van ‘Stevichheit om te leren gaen (Stevigheid om te leren gaan), een uitspraak die Callenbach tot ondertitel van zijn boek heeft verheven.

Tegelijkertijd worden de zaken niet rooskleuriger voorgesteld dan ze waren. Uit documentatie verderop in de tijd blijkt dat ‘de emotionele zorg wel wat ondersneeuwde’. Callenbach: “Jongens en meisjes tot twaalf jaar verbleven in de kinderkamer. Daarna werden de jongens en meisjes en dus ook broers en zussen van elkaar gescheiden. Je kunt denk ik niet spreken in termen van schuld. Een weeshuis kan de warmte van een gezin niet vervangen. Al probeerde de eerste vrouwelijke directeur van het Hervormd Weeshuis eind negentiende eeuw dat wel. Zij werd moeder genoemd.”

In het boek komen onder meer het Burgerweeshuis (circa 1550-1795), het Holdehuis (1670-1795) en het Hervormd Weeshuis (1795-1971) aan bod. Aanvankelijk had de stad één weeshuis dat enkel was voor kinderen van burgers. “Niet elke ingezetene van een stad was burger en had de rechten die daar bij hoorden”, licht Callenbach toe. Weeskinderen van wie de vader geen burger was, vielen onder de armenzorg van de stad. In de Franse tijd werd iedereen als staatsburger gelijk voor de wet. Het stadsbestuur vreesde dat iedere burgerwees daardoor toegang tot het weeshuis kon krijgen. Callenbach: “Uit vrees voor die toestroom werd de toelating beperkt tot de grootste doelgroep in de vorige eeuwen: de leden van de hervormde gemeente (toen ook ‘gereformeerd’ genoemd). Vrij snel in de negentiende eeuw werd het weeshuis daardoor Hervormd Weeshuis genoemd.” De naam is misleidend volgens Callenbach, want er was geen (directe) link met de hervormde kerk: het Hervormd Weeshuis stond nog steeds onder toezicht van het gemeentebestuur. Rond 1830 woonden er ongeveer honderdtwintig kinderen; rond 1850 vijftig wezen. Naast het Hervormd Weeshuis heeft er ook vanaf 1812 een Rooms-katholiek Weeshuis bestaan. Dat had niet veel kinderen binnen de poort. “Zwolle had en heeft nu eenmaal niet zo veel katholieke inwoners.”

Boek

Het boek gaat over weeshuizen, de armenzorg, het stadsbestuur, maar vooral ook over mensen. Een bijzondere dame over wie Callenbach op 12 april tijdens een erfgoedlezing over de weeshuizen bij Waanders In de Broeren zal vertellen, is Juffrouw de Ridder. Zij was vanaf 1925 de derde directrice van het Hervormd Weeshuis en trotseerde de regels van het bestuur. Op de scheiding tussen jongens en meisjes zou misschien iets minder strak moeten worden toegezien met het oog op hun leeftijd vond ze. “Het staat er niet met zo veel woorden maar deze directrice vond dat er rekening moest worden gehouden met opspelende hormonen. Mooi is de reactie van het bestuur. Dat laat zich overtuigen, maar zegt met klem dat de goede naam niet in het geding mag komen.”

Bijzonder is dat het Hervormd Weeshuis nog altijd bestaat als stichting. Callenbach was jarenlang bestuurslid van de stichting die uit een legaat projecten steunt die bijdragen aan het welzijn en de ontwikkeling van jongeren. Het boek verschijnt later dit jaar. Voor meer informatie over de lezing zie https://www.libris.nl/waanders.